Twee tips.
1.
Morgen is weer het jaarlijkse gratis toegankelijke poëziefestival Dichter bij Foltz. Van 13.00 tot 17.00 uur, in Meeden. Locatie: Tuingoed Foltz. Niet alleen zullen hier vijftig dichters voordragen uit – denkelijk – eigen werk, ook zijn er muzikale intermezzo’s en valt er beeldende kunst te bewonderen. Op de website van het festival zijn alle bijzonderheden te vinden.
2.
Naar aanleiding van de Trotski-quiz die gisteren op dit blog verscheen, besloten we om eens na te kijken hoe de in het gegeven citaat Leon geheten Igor Cornelissen schreef over de schrijfster. Uit zijn autobiografische werk Van Zwolle tot Brest-Litowsk (Van Gennep, Amsterdam 1983), die als ondertitel Onstuimige herinneringen meekreeg en eigenlijk door iedereen gelezen zou moeten worden omdat het een zeer geestig en vitaal werk is, lichten we een anekdote waarin die schrijfster voorkomt. In een bijrol – de hoofdrol is weggelegd voor F.B. Hotz, bij leven een goede vriend van Igor Cornelissen. Wellicht later, bij gebleken belangstelling, nog een anekdote over de schrijfster; maar dan één waarin ze een hoofdrol speelt. [Inmiddels is het goede antwoord gegeven, dus hebben we de naam van de schrijfster hieronder weer ingevoegd.]
Ik introduceerde Frits eens bij twee zeer aanhankelijke Politeia-vriendinnen, Lisette Lewin en Willeke Dijkstra die een kelderachtige ruimte in de Voetboogsteeg bewoonden. Ik moet erbij vertellen dat Hotz’ gezichtsvermogen minimaal was en dat, toen we binnenkwamen het ene meisje op het toilet zat en het andere heel braaf en zwijgend thee voor ons aan het zetten was. ‘Waar blíjven die opwindende knerpjes van jou toch,’ vroeg Frits onrustig toen ze al lang weer gezamenlijk op de divankussens zaten. ‘Hier zijn we toch,’ riepen de meisjes. ‘O, ik zag jullie niet,’ zei Frits, ‘jullie hebben ook zo’n schutkleur’, zijn gebrek geniaal maskerend.
Hij had trouwens een uniek woordgebruik. Meisjes waren òf ‘knerpjes’ (als ze onder de vijfentwintig waren) òf ‘neushoorntjes’ als ze naar de dertig liepen. Hij zou ook nooit zeggen dat hij een meisje aantrekkelijk vond, maar haar, ik doe er een gooi naar, omschrijven: ‘Ik vraag me werkelijk af of dat bibserige neushoorntje niet vraagt om een wat ondeugende benadering mijnerzijds.’ Er waren onkuisere varianten.
1.
Morgen is weer het jaarlijkse gratis toegankelijke poëziefestival Dichter bij Foltz. Van 13.00 tot 17.00 uur, in Meeden. Locatie: Tuingoed Foltz. Niet alleen zullen hier vijftig dichters voordragen uit – denkelijk – eigen werk, ook zijn er muzikale intermezzo’s en valt er beeldende kunst te bewonderen. Op de website van het festival zijn alle bijzonderheden te vinden.
2.
Naar aanleiding van de Trotski-quiz die gisteren op dit blog verscheen, besloten we om eens na te kijken hoe de in het gegeven citaat Leon geheten Igor Cornelissen schreef over de schrijfster. Uit zijn autobiografische werk Van Zwolle tot Brest-Litowsk (Van Gennep, Amsterdam 1983), die als ondertitel Onstuimige herinneringen meekreeg en eigenlijk door iedereen gelezen zou moeten worden omdat het een zeer geestig en vitaal werk is, lichten we een anekdote waarin die schrijfster voorkomt. In een bijrol – de hoofdrol is weggelegd voor F.B. Hotz, bij leven een goede vriend van Igor Cornelissen. Wellicht later, bij gebleken belangstelling, nog een anekdote over de schrijfster; maar dan één waarin ze een hoofdrol speelt. [Inmiddels is het goede antwoord gegeven, dus hebben we de naam van de schrijfster hieronder weer ingevoegd.]
Ik introduceerde Frits eens bij twee zeer aanhankelijke Politeia-vriendinnen, Lisette Lewin en Willeke Dijkstra die een kelderachtige ruimte in de Voetboogsteeg bewoonden. Ik moet erbij vertellen dat Hotz’ gezichtsvermogen minimaal was en dat, toen we binnenkwamen het ene meisje op het toilet zat en het andere heel braaf en zwijgend thee voor ons aan het zetten was. ‘Waar blíjven die opwindende knerpjes van jou toch,’ vroeg Frits onrustig toen ze al lang weer gezamenlijk op de divankussens zaten. ‘Hier zijn we toch,’ riepen de meisjes. ‘O, ik zag jullie niet,’ zei Frits, ‘jullie hebben ook zo’n schutkleur’, zijn gebrek geniaal maskerend.
Hij had trouwens een uniek woordgebruik. Meisjes waren òf ‘knerpjes’ (als ze onder de vijfentwintig waren) òf ‘neushoorntjes’ als ze naar de dertig liepen. Hij zou ook nooit zeggen dat hij een meisje aantrekkelijk vond, maar haar, ik doe er een gooi naar, omschrijven: ‘Ik vraag me werkelijk af of dat bibserige neushoorntje niet vraagt om een wat ondeugende benadering mijnerzijds.’ Er waren onkuisere varianten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten