Op het weblog van Coen Peppelenbos staat een leerzaam stukje: bij de dood van Jacob Israël de Haan haalt een vroegere vriend, de schrijver Henri Borel, herinneringen op. Hij schrijft op 2 juli 1924 in Het Vaderland:
Ik heb hem gekend toen hij zijn Pijpelijntjes had uitgegeven, en zijn S.D.A.P.-vrienden hem er om verstieten, en hij niet meer in Het Volk mocht schrijven, en hij als een geschuwde paria rondliep. “Durf je nog met me te loopen” zeide hij eens in Amsterdam tegen me “pas op, daar komt een Gids-redacteur aan!” Dat was in 1903.
En hoewel homoseksualiteit na de Russische Oktoberrevolutie van 1917 onmiddellijk gelegaliseerd werd (om enkele jaren later onder Stalin weer te worden verboden!), bleef het, ook in de revolutionaire beweging, nog erg lang een taboe – zoals moge blijken uit onderstaand citaat, waarin Sal Santen beschrijft hoe zijn schoonvader Henk Sneevliet, leider van de Revolutionair-Socialistische Arbeiders Partij, hem vertelt over een gesprek dat hij had met Niek Engelschman (die na de Tweede Wereldoorlog aan de wieg stond van het COC). De nu volgende passage speelt zich af eind jaren dertig van de vorige eeuw (als ik het goed heb in 1938):
‘Ik heb gisteravond je vriend Nico bij me gehad. Hij wil uit de partij en uit de jeugdbeweging.’
Nico? Die altijd zo hard werkte? En oom Henk die het zo rustig vertelde, ofschoon hij anders te keer ging als iemand de beweging verliet?
‘Het is geen politieke breuk. En een rustende schutter worden wil hij ook niet. Het ligt heel moeilijk. De jongeman is homoseksueel, heeft hij me verteld, en voelt zich verschrikkelijk eenzaam tussen al die anders gerichten, vooral omdat hij zijn eigen geaardheid moet verbergen. Nu wil hij iets gaan doen voor de rechten van de homoseksuelen, die hij een onderdrukte minderheid noemt en het misschien ook zijn. Ik heb hem mijn zegen gegeven.’
[Sal Santen – Sneevliet, rebel (Amsterdam, 1971), p. 35.]
Inmiddels is het binnen de socialistische beweging gelukkig heel vanzelfsprekend om homoseksuelen als onderdrukte minderheid te beschouwen. En hoewel er de afgelopen eeuw veel ten goede verbeterd is, mede dankzij zelforganisatie van homoseksuelen (momenteel in strijdbare kring ook wel holebi’s genoemd), drukken bovenstaande citaten ons weer even met de neus op de feiten dat acceptatie niet vanzelfsprekend is en dat waakzaamheid tegen discriminatie dus geboden blijft. We zij er helaas nog lang niet.
Ik heb hem gekend toen hij zijn Pijpelijntjes had uitgegeven, en zijn S.D.A.P.-vrienden hem er om verstieten, en hij niet meer in Het Volk mocht schrijven, en hij als een geschuwde paria rondliep. “Durf je nog met me te loopen” zeide hij eens in Amsterdam tegen me “pas op, daar komt een Gids-redacteur aan!” Dat was in 1903.
En hoewel homoseksualiteit na de Russische Oktoberrevolutie van 1917 onmiddellijk gelegaliseerd werd (om enkele jaren later onder Stalin weer te worden verboden!), bleef het, ook in de revolutionaire beweging, nog erg lang een taboe – zoals moge blijken uit onderstaand citaat, waarin Sal Santen beschrijft hoe zijn schoonvader Henk Sneevliet, leider van de Revolutionair-Socialistische Arbeiders Partij, hem vertelt over een gesprek dat hij had met Niek Engelschman (die na de Tweede Wereldoorlog aan de wieg stond van het COC). De nu volgende passage speelt zich af eind jaren dertig van de vorige eeuw (als ik het goed heb in 1938):
‘Ik heb gisteravond je vriend Nico bij me gehad. Hij wil uit de partij en uit de jeugdbeweging.’
Nico? Die altijd zo hard werkte? En oom Henk die het zo rustig vertelde, ofschoon hij anders te keer ging als iemand de beweging verliet?
‘Het is geen politieke breuk. En een rustende schutter worden wil hij ook niet. Het ligt heel moeilijk. De jongeman is homoseksueel, heeft hij me verteld, en voelt zich verschrikkelijk eenzaam tussen al die anders gerichten, vooral omdat hij zijn eigen geaardheid moet verbergen. Nu wil hij iets gaan doen voor de rechten van de homoseksuelen, die hij een onderdrukte minderheid noemt en het misschien ook zijn. Ik heb hem mijn zegen gegeven.’
[Sal Santen – Sneevliet, rebel (Amsterdam, 1971), p. 35.]
Inmiddels is het binnen de socialistische beweging gelukkig heel vanzelfsprekend om homoseksuelen als onderdrukte minderheid te beschouwen. En hoewel er de afgelopen eeuw veel ten goede verbeterd is, mede dankzij zelforganisatie van homoseksuelen (momenteel in strijdbare kring ook wel holebi’s genoemd), drukken bovenstaande citaten ons weer even met de neus op de feiten dat acceptatie niet vanzelfsprekend is en dat waakzaamheid tegen discriminatie dus geboden blijft. We zij er helaas nog lang niet.
2 opmerkingen:
Volgens mij zijn 'holebi's' of HOmo of LEsbisch of BI. Een vrolijke naam derhalve, maar ik denk niet dat biseksuelen graag als strijdbare homoseksueel worden gezien. Daar zijn al heel wat Hoekse en Kabeljouwse twisten over gestreden.
Je uitleg van de afkorting is helemaal correct. En ik denk ook dat je gelijk hebt dat biseksuelen niet graag als homoseksueel gezien worden - strijdbaar of niet. Blijft het feit dat in kringen waar men het in de jaren tachtig had over flikkerstrijd, nu consequent de term holebi gebezigd wordt. Ik denk dat ze willen voorkomen één van de groepen te discrimineren door ze niet te noemen. Maar ik geef toe dat ikzelf de term ook niet gauw zal gebruiken (al was het alleen al omdat het zo'n afschuwelijk lelijk woord is - maar misschien is die overweging te poëtisch).
Een reactie posten