Posts tonen met het label Sal Santen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Sal Santen. Alle posts tonen

zondag 3 augustus 2008

Discriminatie


Op het weblog van Coen Peppelenbos staat een leerzaam stukje: bij de dood van Jacob Israël de Haan haalt een vroegere vriend, de schrijver Henri Borel, herinneringen op. Hij schrijft op 2 juli 1924 in Het Vaderland:

Ik heb hem gekend toen hij zijn Pijpelijntjes had uitgegeven, en zijn S.D.A.P.-vrienden hem er om verstieten, en hij niet meer in Het Volk mocht schrijven, en hij als een geschuwde paria rondliep. “Durf je nog met me te loopen” zeide hij eens in Amsterdam tegen me “pas op, daar komt een Gids-redacteur aan!” Dat was in 1903.

En hoewel homoseksualiteit na de Russische Oktoberrevolutie van 1917 onmiddellijk gelegaliseerd werd (om enkele jaren later onder Stalin weer te worden verboden!), bleef het, ook in de revolutionaire beweging, nog erg lang een taboe – zoals moge blijken uit onderstaand citaat, waarin Sal Santen beschrijft hoe zijn schoonvader Henk Sneevliet, leider van de Revolutionair-Socialistische Arbeiders Partij, hem vertelt over een gesprek dat hij had met Niek Engelschman (die na de Tweede Wereldoorlog aan de wieg stond van het COC). De nu volgende passage speelt zich af eind jaren dertig van de vorige eeuw (als ik het goed heb in 1938):

‘Ik heb gisteravond je vriend Nico bij me gehad. Hij wil uit de partij en uit de jeugdbeweging.’
Nico? Die altijd zo hard werkte? En oom Henk die het zo rustig vertelde, ofschoon hij anders te keer ging als iemand de beweging verliet?
‘Het is geen politieke breuk. En een rustende schutter worden wil hij ook niet. Het ligt heel moeilijk. De jongeman is homoseksueel, heeft hij me verteld, en voelt zich verschrikkelijk eenzaam tussen al die anders gerichten, vooral omdat hij zijn eigen geaardheid moet verbergen. Nu wil hij iets gaan doen voor de rechten van de homoseksuelen, die hij een onderdrukte minderheid noemt en het misschien ook zijn. Ik heb hem mijn zegen gegeven.’

[Sal Santen – Sneevliet, rebel (Amsterdam, 1971), p. 35.]

Inmiddels is het binnen de socialistische beweging gelukkig heel vanzelfsprekend om homoseksuelen als onderdrukte minderheid te beschouwen. En hoewel er de afgelopen eeuw veel ten goede verbeterd is, mede dankzij zelforganisatie van homoseksuelen (momenteel in strijdbare kring ook wel holebi’s genoemd), drukken bovenstaande citaten ons weer even met de neus op de feiten dat acceptatie niet vanzelfsprekend is en dat waakzaamheid tegen discriminatie dus geboden blijft. We zij er helaas nog lang niet.

vrijdag 25 juli 2008

Sal Santen (1915-1998)

[portretfoto Sal Santen © Chris van Houts]

Het is vandaag precies tien jaar geleden dat Sal Santen overleed. De man die als tiener al aanhanger van Trotski werd - en dat zijn verdere leven bleef - omdat hij niet tegen onrecht kon; de man wiens hele familie werd uitgemoord door de nazi's, en die zelf de oorlog overleefde alleen omdat hij gemengd gehuwd was; de man die ruim vijftien maanden in een Nederlandse cel zat omdat hij de Algerijnse bevrijdingsstrijd daadwerkelijk ondersteunde, want solidariteit was voor hem veel meer dan een woord; de man die na jaren beroepsrevolutionair te zijn geweest (naast zijn werk als redactiestenograaf bij Het Parool) pas op latere leeftijd schrijver werd - om zijn kinderen een familie te geven.









[illustratie uit: Sal Santen – Schimmenspel. Uitgeverij Tabula, Amsterdam 1982]

Ik heb hem slechts één maal ontmoet: op 7 november 1997, de tachtigste verjaardag van de Oktoberrevolutie, sprak ik met hem op zijn kamer in een Amsterdams bejaardentehuis over zijn leven en werk.


[foto: Frank Lucas]







[“Voor Karel, /
Bij onze kennismaking. /
[handtekening] /
7 november 1997”]

Dit interview, voor zover mij bekend het laatste dat hij gaf, is nooit gepubliceerd. Hier en nu beloof ik het alsnog voor publicatie gereed te zullen maken, want Sal Santen verdient het om herinnerd te worden. Het is niet alleen mijn vaste voornemen om dit laatste interview nog dit jaar te publiceren, tevens ben ik van plan om zijn kinderen en uitgever te benaderen met het voorstel zijn Verzameld werk uit te geven; ik zal het met liefde samenstellen, en als het aan mij ligt zal het naast zijn literaire proza ook zijn politieke geschriften bevatten - alsmede zijn gedichten, die geen uitgever hebben wou en die zijn kinderen daarom onder de titel Een veertje in de wind op 3 augustus 1995 voor hem bundelden ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag. Het zijn dan misschien niet de beste gedichten die in Nederland geschreven zijn, ze behoren zeker tot de gevoeligste – zo dichtte hij over zijn schrijverschap, over de dood van zijn zus Saartje die stierf aan tbc, over het uitroeien van zijn familie, over de massamoord op de joden:

En niemand trok zich iets meer aan
van al die weggevoerde joden,
ze waren er allang niet meer; vergaan.
Die joden werden doden.

Hun ondergang verweefde ik toen met die van Saartje,
en zo ontstond tenslotte toch: de rouw, dat allegaartje
van wat mensen bezielt,
van goed tot kwaad, van held tot fielt.
.
Maar altijd is die rouw verdriet,
om wie voor goed verdween,
dan wordt het stil, zo vreeslijk stil
nog stiller dan voorheen.