zaterdag 21 augustus 2010

In Memoriam Trotski (1879-1940)


Vandaag zeventig jaar geleden stierf Lev Davidovitsj Bronstein, beter bekend als Trotski, aan de verwondingen die hij opliep toen een stalinistische agent hem met een pikhouweel de schedel insloeg. Dat Trotski één van de grootste geesten van de twintigste eeuw was, zal de lezer waarschijnlijk niet zo maar aannemen van onze redactie te Groningen. Dat veel van Trotski’s artikelen nog steeds actueel zijn, zal diezelfde lezer ook niet klakkeloos geloven.
Dus laten we de lezer zelf oordelen, door hieronder een uit 1923 stammende, nog niet eerder in het Nederlands verschenen verhandeling van Trotski over economie te publiceren. (Nee, geen zorgen: we maken hier op Kortsluiting geen gewoonte van – beloofd.)


DE CURVE VAN DE KAPITALISTISCHE ONTWIKKELING

een brief aan de redactie in plaats van het beloofde artikel

[21 april 1923]

Engels schreef in zijn inleiding bij De Klassenstrijd in Frankrijk van Marx:

Wanneer men de gebeurtenissen van alle dag afzonderlijk en in hun opeenvolging beoordeelt, zal men nooit terug kunnen gaan tot de uiteindelijke economische oorzaken. Zelfs vandaag de dag nog, in weerwil van het feit dat de desbetreffende vakliteratuur zo’n rijkdom aan materiaal levert, zal het zelfs in Engeland onmogelijk blijven de ontwikkeling van de industrie en van de handel op de wereldmarkt en de veranderingen die in de productiemethoden plaatsgrijpen zodanig van dag tot dag na te gaan, dat men voor ieder willekeurig tijdstip de algemene balans kan opmaken uit deze veelvuldig met elkaar verweven en steeds wisselende factoren, waarvan bovendien de belangrijkste meestal gedurende lange tijd in het verborgene werkzaam zijn voordat ze zich plotseling met geweld aan de oppervlakte doen gelden. Een duidelijk overzicht over de economische geschiedenis van een gegeven periode kan nooit in die tijd zelf, maar slechts achteraf verkregen worden, nadat het materiaal verzameld en geschift is. De statistiek is hierbij een noodzakelijk hulpmiddel, dat altijd achter de feiten aanholt. Men zal daarom voor de eigentijdse geschiedschrijving maar al te vaak gedwongen zijn deze, de belangrijkste factor, als een constante grootheid en de bij de aanvang van het desbetreffende tijdvak aangetroffen economische situatie als voor de hele periode gegeven en onveranderlijk te behandelen ofwel slechts die veranderingen in de situatie in aanmerking te nemen, die een gevolg zijn van duidelijk waarneembare gebeurtenissen en die daarom eveneens duidelijk zichtbaar zijn. Daarom zal de materialistische methode zich er hier maar al te vaak toe moeten beperken politieke conflicten te herleiden tot de belangenstrijd tussen de door de ontwikkeling van de economie gegeven, bestaande maatschappelijke klassen en fracties van klassen, en de afzonderlijke politieke partijen te laten zien als de al dan niet adequate politieke uitdrukking van deze zelfde klassen en klassenfracties.
Het spreekt vanzelf dat deze onvermijdelijke veronachtzaming van de eigentijdse in de economische situatie optredende veranderingen, die de eigenlijke basis vormen van alle te onderzoeken gebeurtenissen, een bron van fouten moet zijn.”* [Onze cursivering - L.T.]
[* In: Karl Marx, De Klassenstrijd in Frankrijk. 1848 tot 1850 (Uitgeverij Pegasus, Amsterdam 1974, pp. 7-8).]

Deze ideeën, die Engels kort voor zijn dood onder woorden bracht, zijn door niemand verder uitgewerkt. Voor zover ik weet zijn deze regels zelfs weinig geciteerd – in ieder geval veel minder dan eigenlijk zou moeten. Sterker nog, hun betekenis lijkt aan vele marxisten voorbijgegaan te zijn. De verklaring hiervoor is ook weer in de door Engels aangevoerde redenen te vinden, op grond waarvan hij strijdt tegen elke soort van sluitende economische verklaring van eigentijdse gebeurtenissen.
Het is een zeer moeilijke opgave, onmogelijk in zijn geheel op te lossen, om de ondergrondse impulsen vast te stellen, die de economie op de politiek van vandaag overdraagt. En toch kan het verklaren van politieke fenomenen niet uitgesteld worden, omdat de strijd niet wachten kan. Daaruit volgt de noodzaak om in de dagelijkse politieke activiteit de toevlucht te nemen tot verklaringen die zo algemeen zijn, dat ze bij veelvuldig gebruik tot waarheden als koeien worden.
Zolang de politiek op steeds één en dezelfde manier bedreven wordt, steeds binnen dezelfde grenzen verloopt, en met een constante snelheid voorwaarts gedreven wordt, dat wil zeggen zolang de accumulatie van economische kwantiteit niet tot een omslag van de politieke kwaliteit heeft geleid, dient dit type verklarende abstractie (“de belangen van de burgerij”, “imperialisme”, “fascisme”) min of meer zijn doel: niet een politiek feit in al zijn concreetheid te verklaren, maar hem terug te brengen tot een bekend sociaal fenomeen – wat op zichzelf natuurlijk van onschatbare waarde is.
Maar wanneer in deze situatie een belangrijke verandering plaatsvindt, en zeker bij een scherpe wending, onthullen deze algemene verklaringen hun volstrekte ontoereikendheid en worden ze tot nietszeggende gemeenplaatsen. In deze gevallen is het elke keer weer noodzakelijk om analytisch veel dieper te boren, teneinde het kwalitatieve aspect te bepalen en indien mogelijk bovendien de impulsen van de economie op de politiek kwantitatief te meten. Deze “impulsen” representeren de dialectische vorm van de “opgaven” die hun oorsprong vinden in de dynamiek van de basis en die zich aandienen als problemen die opgelost moeten worden op het niveau van de bovenbouw.
Golvingen in de economische conjunctuur (boom-depressie-crisis) betekenen op zich al periodieke impulsen, die leiden tot nu eens kwantitatieve, dan weer kwalitatieve veranderingen, en die nieuwe formaties op het gebied van de politiek voortbrengen. De inkomsten van bezittende klassen, het staatsbudget, lonen, werkloosheid, buitenlandse handelsbalans etc. zijn nauw met de economische conjunctuur verbonden en oefenen op hun beurt grote directe invloed uit op de politiek. Dit alleen al volstaat om duidelijk te maken, hoe belangrijk en vruchtbaar het is om de geschiedenis van politieke partijen, staatsinstellingen, enz. in samenhang met de cycli van de kapitalistische ontwikkeling nauwgezet te bestuderen. Hiermee willen we absoluut niet zeggen dat deze cycli alles verklaren: dat is uitgesloten, al was het alleen maar omdat de cycli zelf geen fundamentele maar afgeleide economische fenomenen zijn. Ze ontvouwen zich op de basis van de ontwikkeling van de productiekrachten, via de marktverhoudingen. Maar cycli verklaren een heleboel, omdat zij door hun automatisch pulseren een essentiële dialectische springveer in het mechaniek van de kapitalistische maatschappij vormen. De breekpunten van de industriële conjunctuur brengen ons dichterbij de bepalende momenten van de ontwikkeling van politieke tendensen, wetgeving en elke vorm van ideologie.
Maar kapitalisme wordt niet alleen door de periodieke wederkeer van de cycli gekarakteriseerd – was dat het geval, dan zou er sprake zijn van een complexe herhaling, maar niet van dynamische ontwikkeling. Industriële cycli hebben in verschillende periodes een verschillend karakter. Het hoofdonderscheid tussen hen wordt bepaald door de kwantitatieve onderlinge verhoudingen tussen de crisis- en de boomperiode binnen elke gegeven cyclus. Wanneer de boom de vernietiging of beperking van de voorafgaande crisis met een overschot herstelt, dan beweegt de kapitalistische ontwikkeling zich omhoog. Wanneer de crisis – die vernietiging, of in ieder geval een inkrimping van de productiekrachten betekent – in hevigheid de bijbehorende boom overtreft, dan hebben we als resultaat een neergang van de economie. Tenslotte hebben we, wanneer de crisis en de boom elkaar in kracht benaderen, een tijdelijk en stagnerend evenwicht in de economie. Dat is in grote lijnen het schema.
Wij zien in de geschiedenis, dat gelijksoortige cycli in series gegroepeerd zijn. Er zijn hele periodes in de kapitalistische ontwikkeling, waarin een aantal cycli wordt gekarakteriseerd door zeer sterke booms en zwakke kortdurende crises. Het resultaat is een sterk opgaande beweging van de basiscurve van de kapitalistische ontwikkeling. Er zijn periodes van stagnatie, wanneer deze curve, terwijl ze cyclische schommelingen doormaakt, gedurende tientallen jaren op ongeveer dezelfde hoogte blijft. En tenslotte zijn er bepaalde historische periodes waarin de basiscurve, onderwijl als altijd cyclische schommelingen doormakend, in zijn geheel naar beneden duikt, de neergang van de productiekrachten uitdrukkend.
Het is al mogelijk om a priori te stellen dat periodes van energieke kapitalistische ontwikkeling kenmerken moeten hebben – op het gebied van de politiek, het recht, de filosofie, de poëzie – die sterk verschillen van die in de periodes van stagnatie of economische neergang. Sterker nog, een overgang van een tijdperk van de ene soort naar een andere moet natuurlijk de grootste schokken veroorzaken in de verhoudingen tussen klassen en tussen staten. Tijdens het Derde Wereldcongres van de Komintern moesten we dit punt benadrukken – in de strijd tegen de zuiver mechanistische opvatting van het voortschrijdende kapitalistische verval. Als periodieke afwisselingen van “normale” booms door “normale” crises hun weerslag hebben op alle gebieden van het sociale leven, dan veroorzaakt een overgang van een hele boom-periode naar een periode van neergang, of omgekeerd, enorme historische verstoringen; en het is niet moeilijk om aan te tonen dat in veel gevallen revoluties en oorlogen plaatshebben op de grens tussen twee verschillende periodes van economische ontwikkeling, d.w.z. op de las van twee verschillende segmenten van de kapitalistische curve. De gehele moderne geschiedenis vanuit dit standpunt te analyseren is waarlijk één van de meest bevredigende opgaven van het dialectisch materialisme.
In navolging van het Derde Wereldcongres van de Komintern, nam professor Kondratiev dit vraagstuk onder de loep – zich, als gebruikelijk, alle moeite getroostend om de door het congres zelf aangenomen formulering te vermijden – en probeerde hij om naast de “kleine cyclus”, die een periode van tien jaar bestrijkt, het concept te ontwikkelen van een “grote cyclus”, die ongeveer vijftig jaar omspant. Volgens zijn systematisch gestileerde constructie, bestaat een grote economische cyclus uit zo’n vijf kleine cycli, en bovendien heeft de ene helft daarvan het karakter van een boom, en de andere helft dat van een crisis, met alle noodzakelijke overgangsfasen. De statistische bepalingen van grote cycli die door Kondratiev werden verzameld, zouden moeten worden onderworpen aan zorgvuldige en niet al te goedgelovige controle met betrekking tot zowel afzonderlijke landen als de wereldmarkt in zijn geheel. Het is nu al mogelijk om daarop vooruitlopend professor Kondratievs poging te weerleggen, om aan door hem grote cycli genoemde periodes hetzelfde “strakke wetmatige ritme” toe te schrijven dat te zien is in kleine cycli; het is een duidelijk foute generalisatie die voortkomt uit een formele analogie.
De periodieke herhaling van kleine cycli wordt bepaald door de interne dynamiek van de kapitalistische krachten, en komt altijd en overal tot uiting wanneer de markt eenmaal ontstaan is. Wat betreft de grote segmenten van de kapitalistische curve van ontwikkeling (vijftig jaar) – professor Kondratiev stelt onvoorzichtig voor om die ook als cycli te bestempelen –, hun karakter en duur worden niet bepaald door de interne wisselwerking van kapitalistische krachten, maar door die externe omstandigheden door wier kanaal de kapitalistische ontwikkeling stroomt. Het verwerven door het kapitalisme van nieuwe landen en continenten, de ontdekking van nieuwe natuurlijke hulpbronnen en, in het kielzog hiervan, zulke grote gebeurtenissen op het niveau van de “bovenbouw” als oorlogen en revoluties, bepalen het karakter en de afwisseling van periodes van opgang, stagnatie, of neergang van kapitalistische ontwikkeling.
Welke weg zou het onderzoek moeten volgen?
Het bepalen van de curve van kapitalistische ontwikkeling in zijn niet-periodieke (basale) en periodieke (secundaire) fasen en breekpunten met betrekking tot afzonderlijke landen die voor ons van belang zijn en met betrekking tot de gehele wereldmarkt – dat is het eerste deel van onze taak. Wanneer we de curve eenmaal vastgelegd hebben (de methode van vastlegging is natuurlijk een speciale kwestie op zichzelf, en zeker geen simpele, maar hij behoort tot het domein van economisch-statistische techniek), kunnen we hem opdelen in periodes, afhankelijk van de hoek van op- en neergang die gemaakt wordt met een as op een grafiek. Op deze manier verkrijgen we een grafisch weergegeven schema van economische ontwikkeling, d.w.z. de karakterisering van “de eigenlijke basis (...) van alle te onderzoeken gebeurtenissen” (Engels).
Afhankelijk van de concreetheid en gedetailleerdheid van ons onderzoek, hebben we misschien een aantal van zulke schema's nodig: één met betrekking tot landbouw en veeteelt, een andere met betrekking tot zware industrie, enzovoort. Met dit schema als ons uitgangspunt, moeten we het vervolgens synchroniseren met politieke gebeurtenissen (in de breedste zin van het woord) en we kunnen dan niet alleen zoeken naar overeenkomsten – of om het voorzichtiger te stellen, onderlinge verbanden – tussen duidelijk afgebakende periodes van het sociale leven en de scherp weergegeven segmenten van de curve van kapitalistische ontwikkeling, maar ook naar die directe ondergrondse impulsen die gebeurtenissen in gang zetten. Het gevaar is natuurlijk aanwezig om al doende te vervallen in de meest vulgaire schematisering en, vooral, om de sterke onderlinge beïnvloeding en opeenvolging van ideologische processen te veronachtzamen – om uit het oog te verliezen dat economie alleen in laatste instantie beslissend is. Er is nooit gebrek geweest aan karikaturale conclusies getrokken met behulp van de marxistische methode! Maar het om deze reden afwijzen van de bovenaangegeven formulering van de kwestie (“het riekt naar economisme”) is het demonstreren van volstrekt onvermogen om de essentie van het marxisme te begrijpen; het marxisme dat de oorzaken van veranderingen in de sociale bovenbouw zoekt in de veranderingen van de economische onderbouw, en nergens anders.

Met het risico dat we ons de theoretische toorn van tegenstanders van “economisme” op de hals halen (en gedeeltelijk met de bedoeling hun verontwaardiging uit te lokken) presenteren wij hier een schematische grafiek die een willekeurig curve van kapitalistische ontwikkeling over een periode van negentig jaar voorstelt, volgens bovengenoemd stramien. De algemene richting van de basiscurve wordt bepaald door het karakter van de kleinere conjuncturele curven waaruit hij is samengesteld. In ons schema zijn drie periodes scherp te onderscheiden: twintig jaar van zeer geleidelijke kapitalistische ontwikkeling (segment A-B); veertig jaar van energieke opgang (segment B-C); en dertig jaar van aanhoudende crisis en neergang (segment C-D). Wanneer we in dit diagram de meest belangrijke historische gebeurtenissen voor de betreffende periode invoeren, dan is alleen al het aanschouwelijk naast elkaar plaatsen van belangrijke politieke gebeurtenissen en de veranderingen van de curve voldoende om een idee te geven van de onschatbare waarde die ze kunnen hebben als uitgangspunten voor historisch materialistisch onderzoek. Het parallellisme van politieke gebeurtenissen en economische verandering is natuurlijk uiterst betrekkelijk. In het algemeen registreert en reflecteert de “bovenbouw” nieuwe ontwikkelingen op economisch terrein pas met aanzienlijke vertraging. Maar deze wetmatigheid moet worden blootgelegd door een concreet onderzoek van die complexe onderlinge samenhangen waarvan we hier slechts een grafische aanwijzing presenteren.
In het rapport voor het Derde Wereldcongres illustreerden we ons idee met enkele historische voorbeelden uit de periode van de revolutie van 1848, de periode van de eerste Russische revolutie (1905) en de periode waardoor we nu gaan (1920-1921). We verwijzen de lezer naar deze voorbeelden. Ze bieden niets definitiefs, maar tonen wel duidelijk het uitzonderlijke belang van de door ons naar voren gebrachte benadering, vooral voor het begrijpen van de belangrijkste sprongen in de geschiedenis: oorlogen en revoluties. Wanneer wij in deze brief gebruik maken van een volkomen willekeurig grafisch schema, zonder te pogen een werkelijke periode uit de geschiedenis als basis te nemen, dan doen we dat om de eenvoudige reden dat zo’n poging veel te veel zou lijken op een onvoorzichtig vooruitlopen op de uitkomsten van een volledig en zorgvuldig onderzoek – dat nog gedaan moet worden.
Op dit moment is het natuurlijk nog onmogelijk om met enige mate van zekerheid te voorspellen welke onderdelen van de geschiedenis belicht zullen worden, en hoeveel licht geworpen zal worden door een materialistisch onderzoek dat zou uitgaan van een meer concrete studie van de kapitalistische curve en van de samenhang tussen de laatste en alle aspecten van het sociale leven. Resultaten die op deze manier wellicht zullen worden bereikt, kunnen alleen het resultaat zijn van zo’n onderzoek zelf, dat systematischer en methodischer moet zijn dan de historisch materialistische uitstapjes die tot nu toe zijn gemaakt.
Hoe dan ook belooft zo’n benadering van de moderne geschiedenis de theorie van het historisch materialisme te verrijken met resultaten die veel waardevoller zijn dan het zeer onbetrouwbare speculatieve gegoochel met de ideeën en begrippen van de materialistische methode door sommige van onze marxisten, die de methodes van het formalisme overbrachten naar het domein van de materialistische dialectiek, waardoor de taak beperkt werd tot het preciseren van definities en classificaties en tot het opdelen van lege abstracties in een aantal even lege delen; het heeft, kortom, het marxisme versneden met de onfatsoenlijk elegante gekunsteldheden van de epigonen van Kant. Het is inderdaad dwaas om een instrument eindeloos te slijpen en herslijpen, en daarbij marxistisch staal weg te kappen, wanneer het de taak is om het instrument te gebruiken om het ruwe materiaal te bewerken!
Naar onze mening zou dit thema het onderwerp kunnen leveren voor uiterst vruchtbare arbeid van onze marxistische werkgroepen over historisch materialisme. Onafhankelijk onderzoek op dit gebied zal ongetwijfeld nieuw licht werpen op – of op zijn minst meer licht laten schijnen over – zowel geïsoleerde historische gebeurtenissen als complete periodes. Ten slotte zou alleen al de enkele gewoonte om te denken in termen van de voornoemde categorieën de politieke oriëntatie in de huidige periode enorm vergemakkelijken, omdat het een periode is waarin duidelijker dan ooit tevoren het verband wordt blootlegt tussen kapitalistische economie (die het hoogtepunt van verzadiging heeft bereikt) en kapitalistische politiek (die volkomen losgeslagen is).
Ik beloofde lang geleden om dit thema uit te werken voor de Vestnik Sotsialisticheskoi Akademii [Bode van de Socialistische Academie]. Tot nu toe ben ik door omstandigheden verhinderd om deze belofte gestand te doen, en ik weet niet of ik in de nabije toekomst in staat zal zijn om hem na te komen. Daarom beperk ik mij vooralsnog tot deze brief.

1 opmerking:

Marjan zei

Wat zijn het toch een kletskoppen, die trotskisten. Maar een boeiende analyse is het wel en inderdaad nog steeds heel actueel.
Geen domme man, d'oude Lev.