woensdag 20 mei 2009

De Roode Draad (5)


Het heeft even geduurd, maar daar zijn we weer met een socialistisch gedicht. Ditmaal een vers van de Rotterdamse arbeider-dichter Pierre van Vollenhoven (1927). Hij debuteerde in 1972 met de bundel M'n woord een wapen tot verweer. Gedichten uit de arbeidswereld. Eigenlijk was het een halve bundel: de andere helft van het boek werd gevuld door Wim de Vries. Na zijn debuut ging het enige tijd wat minder met Van Vollenhoven. Uit een artikel van Joris van Casteren:

Van Vollenhoven vond zijn literaire kompanen niet in salons maar in Rotterdamse uitspanningen. Boven het borrelglas leerde hij Jules Deelder, Riekus Waskowsky, Frans Vogel, Cor Vaandrager en Manuel Kneepkens kennen. Bij café Anna aan de Binnenweg. ‘Ik werd niet echt geaccepteerd, was veel te veel een anarchist.’
Van Vollenhoven raakte stevig aan de drank. “De werking van de ingenomen tabletten met een hoeveelheid cognac voelde hij door zijn bonzende hoofd suizen als een vlucht in brand gestoken kakkerlakken”, noteerde hij in een dagboek op zijn “22205ste levensdag”. Een tijdlang sliep hij in portieken en bedelde om geld.

Hij krabbelde op en in 1978 verscheen bij de Rotterdamse uitgever Futile 20 teksten in beton, zijn tweede bundel – op groot formaat (zo groot dat het niet in de redactiescanner past, wat de reden is waarom er hierboven een hele slechte foto van het voorplat prijkt). Later verschenen nog Epos van een arbeider (Futile, 1980), Arbeider, gastarbeider, lastarbeider (Futile, 1981), Jaag de vrede na (De Geus, 1981), Samen over leven [met Beb Hofland] (Futile, 1984), en een bundeling van twintig “straatgedichten”, van welk boek wij de titel niet weten (Uitgeverij Rotterdams Persagentschap, 1990).
Is het nu tijd voor het – titelloze – gedicht waarom het in dit blogje allemaal begonnen is.

zolang er nog mensen zijn
die de arbeiders op hun tenen laten lopen
zijn al die grote plannen
over een heilstaat op aarde
maar woorden in de lucht
als het om hogere lonen gaat
zeggen ze:
heeft het volk nou nooit genoeg
in het beslissende ogenblik
over de afbraak van een krottenwijk
zoeken de studenten hun bed op
om een roes uit te slapen
Op hen is geen staat te maken.
de salondichters lezen hun werk voor
aan de dame’s met spataderen
maar als de revolutie uitbreekt
sluiten ze hun gordijnen
en vegen het angstzweet weg
met een geparfumeerde zakdoek.
En die kleinburgerlijke misdadigers
uit de villawijken;
als hun strontput verstopt is
dan geven ze de arbeiders
nog geen glas water na hun werk.
Door deze mensen lijdt
de maatschappij schipbreuk
de heilstaat op aarde
woorden in de lucht
arbeiders op hun tenen


[Pierre van Vollenhoven – 20 teksten in beton (Futile, [Rotterdam] 1978), p. [17].]

Geen opmerkingen: