vrijdag 23 september 2011

Dinges

of hoe Fien ons van Frank Masmeijer redde

Fien was de eerste en enige kandidaat van het volledig herziene spelletjesprogramma Dinges. De NCRV had in al haar wijsheid bedacht bejaarden te gebruiken om een begrip te omschrijven zonder het noemen van de naam van dat begrip.

Voor de gelegenheid werd Frank Masmeijer uit de mottenballen gehaald, de voormalig showmaster die ook wel bekend stond als 'het gebit' omdat hij een lach van oor tot oor had. Masmeijer gaf dolenthousiast het woord 'tafel' aan Fien om te definiëren.

Fien ging gelijk van start: 'Ja, dat doet me denken aan vroeger, toen ik nog een mooie meid was.' Masmeijer glunderde, de regisseur eveneens. Het format leek te werken. De glunder verdween echter even snel als hij opgekomen was.
'Ja, toen neukte ik nog. Neuken, neuken, neuken, dat deden we in die tijd. In bed, maar eigenlijk overal, dus ook op de [PIEP] of er onder of er tegenaan. Het maakte me eigenlijk niet zoveel uit. En met wie eigenlijk ook niet. Ik was niet zo kieskeurig, als ik maar flink te grazen werd genomen. En gelukkig wilden de mannen ook wel. Nu niet meer, hè. Ze vinden me te oud. Maar ik wil heus nog wel. Dus als er iemand is die wil? Ik ben misschien dan wel wat broos, maar zelfs op de [PIEP] moet het nog wel lukken.'

De remake van Dinges is er nooit van gekomen.

woensdag 21 september 2011

Opbouwende kritiek aan Anton Molenaar

Ik zou Anton Molenaar graag bemoedigend toe willen spreken. Ik zou hem willen zeggen: 'Goed zo jongen, je opstel begint al echt ergens op te lijken. Maar je bent er nog niet hè, dus ga vooral zo door.' Ware het niet dat Anton Molenaar gewoon een vent van middelbare leeftijd is en geen student.

Als woordvoerder van kunst en cultuur voor Leefbaar Rotterdam heeft hij een verslag (pdf) geschreven waar de honden geen brood van lusten. Het is werkelijk een zeldzaam stuk broddelwerk. De strekking van dit schaamtevolle prul is: omdat er bezuinigd moet worden op kunst en cultuur moeten instellingen uit de cultuursector objectief beoordeeld worden om zo de hoogte van hun subsidie vast te kunnen stellen. Die Anton Molenaar, wat een licht! Hij heeft het zwarte garen uitgevonden, toen het witte al bestond. Dat bezuinigen op de schone kunsten is daarbij helemaal niet erg, want 40% van de Rotterdammers komt toch al niet of nauwelijks in aanraking met cultuur.

En alsof die constatering nog niet genoeg is, bedenkt Molenaar in één ruk door een objectief beoordelingsmodel. Let wel: objectief! Dus geen vage termen meer als 'talentontwikkeling', maar concrete terminologie als 'waarde (artistiek)', 'uniciteit' of 'nadruk college'. Kortom keiharde termen die bruikbaar zijn om instellingen objectief te beoordelen. Hoe komt hij erop! Hij maakt zo ons leven wel erg makkelijk.

De eerste objectieve term (of factor, zoals professor in de weetnietkunde Molenaar die noemt) is 'behoefte'. Want zoals hij concludeert: 'anno 2011 zien we vaak dat het aanbod zeer hoog is, maar de vraag zeer beperkt. Dat resulteert in halfvolle en lege zalen. Dit geldt ook voor verschillende musea.' Omgekeerd geredeneerd hebben veelverdieners als Frans Bauer en Jan Smit met hun volle zalen dus juist recht op het volle pond aan subsidie.

Dat was natuurlijk een geintje, een kwinkslag mijnerzijds. Dat zal Molenaar vast wel begrijpen. Toch? En sowieso: wat is er eigenlijk mis met zulke muziek? Der Anton aus Tirol. En allemaal inhaken!

Daarbij is er helemaal geen behoefte aan cultuur, want 40% van de Rotterdammers zit toch al liever voor de lcd-verrekijk of de plasma-treurbuis. Nee, Anton Molenaar vergast ons liever op zijn wikipedia-kennis: 'Toen de Amerikaan Robert Parker Jr. echter de grand cru’s begon te waarderen op een schaal van 50 tot 100, is een ware wijnrevolutie ontstaan'.

In Molenaars verslagje van maar liefst 1992 woorden (al is dat inclusief de cijfertjes die hij gebruikt) wordt echter met geen woord gerept over het onderwijs. Terwijl het toch de schuld is van dat gebrekkige onderwijs waarom er nu nauwelijks 'behoefte' (harde term!) is aan de schone kunsten. Wie namelijk niet in aanraking komt met de schone kunsten heeft daar geen weet van en zal daar dan ook nooit behoefte aan hebben.

Beste Anton, kerel, ik moet je toch even bemoedigend toe spreken. Ik moet je zeggen: 'Zet jezelf niet langer voor schut. Distantieer je van kunst en cultuur, nu het nog kan. Misschien kan je je beter bezig houden met onderwijs en dan niet in de gemeenteraad, maar gewoon in de schoolbanken.

Daniël Dee

dinsdag 20 september 2011

Literaire Trotski Quiz (55)



Terug van vakantie en meteen zetten we onze lezers weer aan het werk middels een hersenkrakertje. Maar eerst de oplossing van de vorige quiz: Jan Brokken – Baltische zielen. Lotgevallen in Estland, Letland en Litouwen (Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2010), pp. 78-79. Gefeliciteerd Den Drummert!
En dan nu de nieuwe:
1. welke journalist/schrijver/dichter schreef onderstaande passage; en
2. aan welk oorspronkelijk Nederlandstalig boek werden de nu volgende alinea’s ontleend?

Er hing al meteen onrust in de lucht bij de opening van de Jan Cremer-expositie aan de Willemsparkweg, de eerste zaterdag van 1961. Het zaaltje was afgeladen vol met kunstnozems in zwartleren jekkers, sensatiebeluste nieuwsgierigen en benauwd kijkende verzamelaars in driedelig pak: bij Cremer en maats kon je heibel verwachten! De tentoonstelling zou vijfvoudig worden ingeleid door Armando (kwam niet opdagen), Franck Gribling (liet eveneens verstek gaan), Cornelis Bastiaan Vaandrager (wauwelaar, weggejoeld), Hans Sleutelaar (zag vlug van spreken af) en Simon Vinkenoog die zich door niemand de mond liet snoeren. Met de boodschap dat hij Cremers schilderijen ongenietbaar vond verklaarde hij de expositie voor geopend. De menigte bleef opeengepakt staan, en ja, toen een kar met ‘Verse waar voor hond en kat’ door de straat kwam deed iemand een greep in de stukken runderhart of pens en gooide die over de hoofden heen, gevolgd door een ander die beter kon mikken, waarna de plechtigheid uitliep op een chaos.
Die primitieve repetitie voor toekomstige happenings was typerend voor Cremers vroege dagen en vooral voor de honger naar opstand tegen het heersende fatsoen. Doel of richting had die behoefte nog niet. Maar de achtergestelde fantasten van een vorige generatie, die zagen dat er nu verandering op til was, waren grif bereid de weg te wijzen.
Zij kwamen elke donderdag bijeen op de avonden van de Amsterdamse Gesprekskring in de Raamstraat. Eerst hield een spreker een pleidooi voor theosofie, afschaffing van eigendom, vegetarisme, trotskisme, soefi-beweging, anarchisme, spiritisme of wat dan ook (een tandarts ging tegen elke vorm van verdoving tekeer) en dan volgde een discussie waarbij de redenaar steevast met de grond gelijk werd gemaakt en zijn ideaal op de vuilnisbelt terecht kwam. Dank voor uw komst en tot volgende week.
Alle wegbereiders van Magisch Amsterdam kwamen hier aan het woord.

vrijdag 2 september 2011

Bliksem & Betonrottigheid


[of: De ontwikkeling van een ruzie]

En opeens was er gekrakeel in het altijd zo rustige literaire wereldje van Groningen. De kemphanen: Coen Peppelenbos en Bart FM Droog. Wat was er aan de hand?
Regina Broersma en René Duursma maakten voor Stichting Beeldlijn de documentaire Bliksem & Betonrot. 15 jaar De Dichters uit Epibreren. Naar aanleiding van de persvoorstelling schreef Coen Peppelenbos een recensie, waarop Bart FM Droog kritisch reageerde. Waarna het opeens gigantisch uit de klauwen liep. Hoe kwam dat? En aan wie lag dat – of hebben er twee schuld waar er twee kijven? Een reconstructie.
(Waarom weet ik eigenlijk niet: ik, Kortsluiting-Groningen, had bedacht hier een stukje aan te wijden en dat medegedeeld aan zowel Bart als Coen – en toen moest ik wel. Ik denk dat het idee tot schrijven bij mij postvatte omdat ik niet begreep waarom twee mannen die ik allebei graag mag elkaar zo in de haren vlogen op een toon die ik niet kon rijmen met het onderwerp van discussie. Als motto koos ik de opmerking waarmee Bart zijn laatste bijdrage in de discussie op Tzum besloot: ‘jouw “recensie” is allesbehalve een recensie – wat het wel is laat ik graag aan de lezers die binnenkort de documentaire gezien hebben over.’)

In zijn eerste reactie op Peppelenbos’ bespreking op literair weblog Tzum, plaatste Droog (die op dat moment de film nog niet had gezien) enkele kanttekeningen. De belangrijkste zijn:
1. [Droog:] ‘Je schrijft: “De groep, in wisselende samenstelling, maar op het laatst alleen nog bestaand uit drie mensen” (…) “De man die erbij kwam is uiteindelijk de man die als een koekoek iedereen uit het nest heeft geduwd en alleen achterblijft.”
Dat klopt, maar… in 1994 begonnen we met vijf. Van 1997 tot 1998 bestonden we uit vier personen. Vanaf begin 1998 t/m 2011 (let wel, dat zijn dertien jaar) bestonden de Dichters uit Epibreren uit drie mensen. Uiteindelijk ben ik er dit jaar zelf uitgestapt. Je stelling dat ik een koekoeksjong zou zijn die iedereen eruit flikkert is…’
2. [Droog:] ‘Bij verdere lezing valt me op dat je, om mij ongekende redenen, ontzettend slecht geïnformeerd en vooringenomen klinkt. Zo stel je:
“Paul Jainandun Singh vertrok vrij snel daarna omdat hij niet meer paste binnen het concept en de regeltjes die Bart FM Droog opstelde. Dichter Karel ten Haaf mocht zelfs niet toetreden tot de groep omdat hij hield van een te losse manier van optreden, pilsje in de hand, sigaretje erbij, terwijl drinken voor een voorstelling absoluut niet mocht van Droog.”
Zoals Karel ten Haaf al opmerkte is er nooit sprake geweest van zijn toetreden tot de groep. De regels die bij groepsoptredens golden berusten op wederzijdse afspraken – het niet drinken en roken werden als regels ingevoerd tijdens een groepsvergadering, nádat een professioneel producer ons zulks geadviseerd had.’
3. [Droog:] ‘Je vliegt echt uit de bocht waar je dit beweert: “Ooit bestond in Groningen het literatuurfestival Winterschrift en daar was ik bij betrokken. Door heel veel lawaai te maken in de krant dat jongere schrijvers nooit aan bod kwamen, wisten ze bij de organisatie te bereiken dat er een apart onderdeeltje kwam, Winterschifting, waar zij mochten optreden. Dat vond ik een onsympathiek trekje: jezelf ergens naar binnen schreeuwen.”
In 1996 traden we met De Dichters uit Epibreren op bij Winterschrift. In 1997 verzorgde ik tijdens Winterschrift het programma Café Droog. Waarin ook Bart Chabot, Didi de Paris en Diana Ozon te gast waren.
Pas in 1998 was er sprake van Winterschifting. Niet mijn idee, maar dat van Ronald Ohlsen. In een TV-Noord uitzending over dat Winterschifting is te horen en te zien dat ik vraagtekens zet bij het vermeende gebrek aan ‘jonge’ auteurs bij Winterschrift.
Met andere woorden: je verwijt mij zaken die mij niet te verwijten zijn. Vervolgens noem je me daarom “diabolisch”. Tsja.’

Kanttekening 1
Peppelenbos reageert: ‘Dat jij uit de groep Epibreren stapt zit niet in de film. Volgens mij bestond die groep ook alleen nog maar uit Bart FM Droog, Hofman en Klug waren al afgehaakt. Het beeld dat (volgens mij) uit de documentaire naar voren komt is dat jij ervoor gezorgd hebt dat Epibreren een grote vlucht heeft genomen en dat je tegelijkertijd mensen binnen de groep, vroeger of later, van je vervreemd hebt. Maar dat kan een slecht geïnformeerde en vooringenomen analyse zijn.’
Droog (de toon wordt hoger): ‘Ja hoor, waarzegger Peppelenbos heeft in z’n glazen bol gestaard en weet beter dan ik hoe Epibreren aan z’n eind kwam. Knap, hoor.’
Peppelenbos: ‘Als jij een documentaire over je eigen groep een “glazen bol” noemt dan heb je gelijk. In de documentaire zit niet dat jij het licht hebt uitgedaan bij de groep waarvan je de laatste medewerker was. Daarnaast bestaan over de oorzaak van het uiteen vallen nog steeds erg veel vragen. Die worden niet opgehelderd in de documentaire. Ik geef alleen weer hoe de makers de feiten volgens mij geïnterpreteerd hebben. Meer kan een simpele recensent niet doen.’

Na het zien van de documentaire vind ik er dit van: in de film wordt duidelijk dat Tjitse Hofman in 2008 Epibreren wilde opheffen. Jan Klug en Bart FM Droog waren het daarmee niet eens en men besloot op voorstel van Droog en Klug om de groep voorlopig in de ijskast te zetten, maar ik kreeg als kijker nergens de indruk dat dit besluit van harte ondersteund werd door Hofman. De groep werd dan misschien in 2008 weliswaar niet officieel opgeheven, omdat de meerderheid daartegen was; uit de film komt het beeld naar voren dat Dichters uit Epibreren na het besluit van Hofman in 2008 de facto ophield te bestaan. Dat Droog in 2011 besloot er de brui aan te geven en dat daarmee de groep ook de jure werd opgeheven (er was nu immers een meerderheid, bestaande uit Hofman en Droog, voor opheffing), is niet alleen juridische haarkloverij, maar zit bovendien niet in de documentaire.
De indruk dat Droog “als een koekoek iedereen uit het nest heeft geduwd” zal Peppelenbos gekregen hebben naar aanleiding van het uit de groep gooien van Kasper Peters (door alle leden overigens, niet alleen door Droog) en van een opmerking van Jainandun Singh, die vertelt de groep te hebben verlaten omdat de druk die Droog hem oplegde te groot was.
Mijn oordeel in deze kwestie: Coen Peppelenbos heeft het meeste gelijk aan zijn zijde (al heeft hij ongelijk dat Klug was afgehaakt) – hij baseert zich in dezen immers uitsluitend op de documentaire en daaruit rijst inderdaad dit beeld op.

Kanttekening 2
Coen: ‘Het beeld dat (volgens mij) uit de documentaire naar voren komt is dat jij ervoor gezorgd hebt dat Epibreren een grote vlucht heeft genomen en dat je tegelijkertijd mensen binnen de groep, vroeger of later, van je vervreemd hebt. Maar dat kan een slecht geïnformeerde en vooringenomen analyse zijn.’ Verder maakt Coen gewag van ‘het beeld (dat uit de film naar voren komt) dat jij regeltjes opstelt waaraan anderen zich moeten houden.’
Bart: ‘Wat de “regeltjes” betreft: waar samengewerkt wordt zijn afspraken nodig. Bij Epibreren werden die afspraken door alle groepsleden, na onderling overleg, gemaakt en deed ieder zijn best die naar beste vermogen na te leven. Zoiets is… heel normaal.’
Coen: ‘Over die regeltjes wordt in de documentaire heel anders gedacht.’

Bart heeft natuurlijk gelijk dat waar samengewerkt wordt afspraken gemaakt (moeten) worden. Ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat die afspraken niet werden opgelegd, maar dat ze werden vastgelegd tijdens de vergaderingen van de Dichters uit Epibreren; dat geloof ik onmiddellijk, maar ik vermoed wel (Bart kennende) dat hij nogal dwingend was tijdens die vergaderingen. En dat dat mede de reden was waarom ze traditiegetrouw (aldus Klug in de documentaire) eindigden in ruzie. Daar moet ik onmiddellijk aan toevoegen, dat Bart tijdens de projecten die hij en ik gezamenlijk ondernamen – zoals het programma Levend in de kroeg, waarmee Bart en ik door België toerden –, dat Bart tijdens die samenwerking nooit geprobeerd heeft om mij welke regel dan ook op te leggen. Dat gezegd hebbende: uit de documentaire rijst wel het beeld op dat Bart FM Droog in ieder geval in de begintijd de broek aan had en bepaalde wat er gebeurde; die indruk wordt gewekt door uitlatingen van mij (mea culpa) en van de groepsleden Kasper Peters en Paul Jainandun Singh – de laatste refereert zelfs aan Droog als “de Leider”. Dat Peppelenbos dat opschrijft in zijn recensie is dus niet raar, en wanneer dat in de documentaire geschetste beeld niet juist is, dan is dat te wijten aan de uitspraken van de voornoemde drie en aan de keuze van de regisseurs om juist die uitspraken in de film op te nemen. Kortom, hier vliegen Coen en Bart elkaar in de haren om een verkeerde reden: omdat Coen uitgaat van het beeld dat uit de documentaire naar voren komt, een beeld waardoor Bart zich aangevallen voelt; en omdat Bart de film nog niet gezien heeft verdedigt hij zich door in de tegenaanval te gaan – op Coen, die er ook niks aan kan doen en alleen maar heeft opgeschreven wat hij heeft gezien en gehoord.
Als recensent heeft Peppelenbos dus het gelijk aan zijn zijde. Maar dat Bart reageert op een aanval op zijn persoon, is volkomen te billijken – ook al reageert hij niet op de juiste aanvaller. Allebei gelijk dus. Kom op heren: samen de pijlen richten op de juiste personen.

Kanttekening 3
Het punt dat leidt tot de meeste over en weer vliegende onaangenaamheden, culminerend in een scheldstuk van Droog op De Contrabas.
Peppelenbos: ‘Wat betreft Winterschrift: ik heb dat destijds anders opgevat. Je opmerking bij TV-Noord (zit wel in de film) heb ik als ironie opgevat.’
Dit is een problematisch punt: in de documentaire zit over deze kwestie uitsluitend het TV-Noord fragment, en de opmerking van Droog in dat fragment zou inderdaad kunnen worden opgevat als zijnde ironisch. Maar! Peppelenbos verwijst in zijn recensie naar de werkelijkheid van buiten de documentaire: naar zijn ervaring en herinnering. Dus hier heeft Droog het volste recht om zich te verdedigen met behulp van bewijsstukken die niet in de documentaire zitten. En dat doet Bart dan ook: ‘Wat Winterschrift/Winterschifting betreft: blijkbaar heb je jaren opgewonden over waandenkbeelden. Sneu voor jou – maar niet iets wat je mij kan kwalijk nemen.’
Hier wordt Coen wat vals: ‘kijk de krantenberichten uit die tijd maar na. Ohlsen voert steeds het woord, maar jullie hoorden steeds bij zijn, in mijn ogen, ondermaatse aanval op de bestaande festivals. Een schaamteloze, maar gelukte poging, om jezelf te programmeren.’
Bart: ‘toon de relevante passages maar eens waaruit blijkt dat “wij” deel uitmaakten van wat Ronald Ohlsen eind 1997/begin 1998 nastreefde. Die passages kan je niet tonen, want die bestaan niet.
Sterker nog – na raadpleging van mijn eigen archief vond ik artikelen uit de Vera Krant, waaruit blijkt dat ik in die dagen niet bepaald fan was van Winterschifting en dat ik daarom in Muziekcafé Koekkoek een alternatief programma (jawel, een alternatief voor een alternatief) neerzette, onder de naam “Nacht der geschiften”. Dat uiteindelijk, net als Winterschifting, door Winterschrift ingekaderd werd.
Maar om een alternatief voor een alternatief een “ondermaatse aanval op de bestaande festivals” te noemen is te zot voor woorden. We hadden toen al veel bij festivals opgetreden, we traden toen veel op – kortom, je verkondigt in deze een waanidee.’
Coen: ‘Fijne herschrijving van de geschiedenis.’
Bart: ‘Als je dat echt wil copy/paste ik hier de relevante passages uit de Vera-Kranten eind 1997/begin 1998 af. Want wie hiér aan geschiedvervalsing doet ben jij.
Nogmaals: als je zo zeker bent van je zaak, laat de relevante krantenberichten maar zien. Dat kan je niet, want die bestaan niet.’
En Coen weer: ‘Nonsens. Jij zat in het kamp Ohlsen. Kijk het archief van het Dagblad van het Noorden (Nieuwsblad van het Noorden) maar na. Er komt heibel en wie komen er optreden: juist. Dat Winterschrift Winterschifting inkaderde lijkt me ook niet helemaal juist. De pers (NvhN en de Groninger Courant) was toen erg tegen Winterschrift en greep elke kans aan om kritiek te leveren. Een deel van de tactiek om dat te veranderen was door de mensen die kritiek leverden toe te laten tot Winterschrift. If you can’t beat them, join them. Zo is het gegaan. Jij zat niet in het kamp van verdedigers van Winterschrift, ondanks dat fragment van RTV Noord.’
Hierop besloot Bart de botte bijl te hanteren en hij schreef een scheldkanonnade die hij publiceerde op De Contrabas. Dit stuk schoot mij in het verkeerde keelgat, en ik reageerde: ‘Vanwaar deze toon, dit schuimbekkend van krankzin uithalen naar de persoon van de recensent? Discussiëren op basis van argumenten, dat is wat ik verwacht op een literaire site; niet deze schofterige GeenStijl-toon.’

[Intermezzo: Na afloop van de première van Bliksem & Betonrot sprak ik uitgebreid met Bart – we hadden elkaar jaren niet gezien: Bart woont al een aantal jaar in de provincie en ik kom nauwelijks de stad uit, ik vind Haren al ver – en tijdens dit uitermate gezellig samenzijn (voor de goede orde: hier is geen sprake van ironie) gaf Bart toe dat zijn column wellicht wat puberaal was, maar dat hij even stoom had moeten afblazen.]

En toen werd het stil – terwijl ik juist erg benieuwd was naar hoe het nu zat. Dus benaderde ik zowel Bart als Coen met het verzoek om informatie over deze kwestie. Bart zond mij een grote hoeveelheid materiaal waaruit bleek dat hij zich juist afzette tegen het door Coen zo gelaakte initiatief van Ohlsen. Onder die teksten ook een ingezonden brief in het Nieuwsblad van het Noorden. Uit deze brief: ‘Overigens was Winterschifting géén idee van Ronald Ohlsen alleen: ook Eddy Koekkoek en Hielke Wenselaar stonden aan de wieg van dit “alternatieve” festival. Het grote idee erachter was literatuur terug in de binnenstad te brengen. De aangehaalde “feiten” dat op vorige Winterschrift-edities jongere schrijvers nagenoeg ontbraken en dat alles te “elitair” was, verwijs ik naar de prullenbak, simpelweg omdat dit leugens zijn. Lees er de programma’s van voorgaande jaren maar op na. Met andere woorden: meneer Ohlsen is een blaaskaak die niet van wanten wil weten.’
Ook Coen stuurde mij – heel sportief – die op 7 februari 1998 in het Nieuwsblad gepubliceerde brief van Droog. Hij schreef daarbij: ‘Zo langzamerhand denk ik dat ik Bart wel een klein beetje tegemoet moet komen. Hij was inderdaad niet een van de mensen die actief in de kranten opriep tot een tegenfestival (alhoewel hij er later wel bij betrokken was).’
Kortom: op dit punt geven de feiten (en, enigszins schoorvoetend, Coen Peppelenbos) Bart FM Droog gelijk.

Algemene conclusie:
De recensie van Peppelenbos is een integere recensie, die correct weergeeft welk beeld oprijst uit de film – ondanks Coens uit de bocht vliegen waar het “de kwestie” Winterschifting betreft.

[Ik heb er een droge bek van gekregen, van al dat gebetoog. Tijd voor een pilsje. Bart en Coen, proosten jullie mee – en ook met elkaar?]