Pas verschenen: een geweldige roman – en dat zeg ik, Kortsluiting-Groningen, zo weinig dat de Verloofde laatst opmerkte: ‘Lees jij eigenlijk nog wel eens een goed nieuw boek? Wordt het geen tijd om te stoppen met de Nederlandse literatuur en wat meer buitenlands te gaan lezen?’ Die roman ga ik hier dus binnenkort bespreken – een juichende recensie maken is altijd leuk (denk ik). Maar eerst een uit dat boek gelichte Trotski Quiz. Benieuwd of we net zo snel de juiste antwoorden krijgen als de vorige keer.
Jammer is wel, dat onderstaand citaat nou net de enige anomalie uit de prachtige roman bevat: in een maoïstisch angehauchte groep zal niemand ooit een organisatienaam kiezen die verwijst naar Trotski.
Daar gaan we, de vragen:
1. welke literator schreef onderstaande regels; en
2. aan welke pasverschenen oorspronkelijk Nederlandstalige roman werd deze passage ontleend?
Het was een sombere namiddag, daar in het pand aan het Schuitendiep. Ze stonden in de deuropening van een grote kamer en Otto zei: ‘Dit is Leon’, en stelde hem zonder diens reactie af te wachten vervolgens voor aan wie in het schemerduister van de kamer verder nog aanwezig waren: Vladimir, Karl, Jozef, zei hij, Alex, Rosa, Friedrich. Natuurlijk heette niemand zo. Niet werkelijk. Niet echt. Net zomin als Leon Leon heette. Hij verwees daarmee naar Marx en Engels, naar Stalin en, in Leons geval, naar Trotsky, zo begreep die later. Ze heetten zo omdat Otto het gezegd had. En omdat ze elkaar vervolgens zo noemden natuurlijk. Of Karel, Vladi, Jos, Lex soms, kortheidshalve. Freddie. Roosje ook, al hield die daar niet van, Rosa, of hoe ze dan ook heette. ‘Ik ben godverdomme geen klein meisje met bloemetjes in het haar’, zei ze. Nee, geen bloemetjes. Ze had stekeljes, helblonde stekeltjes waar haar hoofdhuid rozig doorheen schemerde. ‘Waterstofperoxide’, zei Ellen Rueling, die gewoon Ellen heette. Van zichzelf. En Rueling. Of dat vermoedde iedereen toch.
Otto noemde Rosa ‘Matratze’, op zijn Duits. Dat mocht dan weer wel. Daarover zei ze nooit iets. Ze hadden iets samen.
Enfin, iedereen had iets met Otto, en met Rosa. Iedereen had iets met iedereen eigenlijk, zo ontdekte Leon later. Niemand die niet met Rosa geslapen had. Of met Ellen. Of met andere ‘moesjes’, zoals Otto ze noemde, meisjes zonder eigen naam, studentes vaak, caissières ook wel – ‘het plebs is een stuk toeschietelijker dan de blauwkous’, zei hij – jonge vrouwen die af en aan kwamen in het pand aan het Schuitendiep.
Jammer is wel, dat onderstaand citaat nou net de enige anomalie uit de prachtige roman bevat: in een maoïstisch angehauchte groep zal niemand ooit een organisatienaam kiezen die verwijst naar Trotski.
Daar gaan we, de vragen:
1. welke literator schreef onderstaande regels; en
2. aan welke pasverschenen oorspronkelijk Nederlandstalige roman werd deze passage ontleend?
Het was een sombere namiddag, daar in het pand aan het Schuitendiep. Ze stonden in de deuropening van een grote kamer en Otto zei: ‘Dit is Leon’, en stelde hem zonder diens reactie af te wachten vervolgens voor aan wie in het schemerduister van de kamer verder nog aanwezig waren: Vladimir, Karl, Jozef, zei hij, Alex, Rosa, Friedrich. Natuurlijk heette niemand zo. Niet werkelijk. Niet echt. Net zomin als Leon Leon heette. Hij verwees daarmee naar Marx en Engels, naar Stalin en, in Leons geval, naar Trotsky, zo begreep die later. Ze heetten zo omdat Otto het gezegd had. En omdat ze elkaar vervolgens zo noemden natuurlijk. Of Karel, Vladi, Jos, Lex soms, kortheidshalve. Freddie. Roosje ook, al hield die daar niet van, Rosa, of hoe ze dan ook heette. ‘Ik ben godverdomme geen klein meisje met bloemetjes in het haar’, zei ze. Nee, geen bloemetjes. Ze had stekeljes, helblonde stekeltjes waar haar hoofdhuid rozig doorheen schemerde. ‘Waterstofperoxide’, zei Ellen Rueling, die gewoon Ellen heette. Van zichzelf. En Rueling. Of dat vermoedde iedereen toch.
Otto noemde Rosa ‘Matratze’, op zijn Duits. Dat mocht dan weer wel. Daarover zei ze nooit iets. Ze hadden iets samen.
Enfin, iedereen had iets met Otto, en met Rosa. Iedereen had iets met iedereen eigenlijk, zo ontdekte Leon later. Niemand die niet met Rosa geslapen had. Of met Ellen. Of met andere ‘moesjes’, zoals Otto ze noemde, meisjes zonder eigen naam, studentes vaak, caissières ook wel – ‘het plebs is een stuk toeschietelijker dan de blauwkous’, zei hij – jonge vrouwen die af en aan kwamen in het pand aan het Schuitendiep.
5 opmerkingen:
Mijn god, is dat uitgegeven?
Dat is correct. Maar niet het antwoord dat wij zoeken.
Het boeit me nu al. Dit fragment gaat over de WNC-krakers, denk ik? Het werd tijd dat daar eens wat over geschreven werd.
Marc Reugebrink: 'Menens'
(René)
@Marjan: een WNC-achtig groepje ja. Maar een veel kleiner groepje, en daarmee dus goed te volgen voor de lezer(es).
@Anoniem: Hoera! Proficiat! En weer is René de winnaar.
Voor de nazoekers: Marc Reugebrink – Menens (Meulenhoff/Manteau, Antwerpen 2010), pp. 51-52.
Een reactie posten